Kuisheidspredikers – priesters, imams, dominees, noem maar op – zijn zelf de grootste viezerds, dat is bekend. Zij denken aan dingen waar u en ik niet eens op komen. Zo was het beeld van een vrouw met gespreide benen zeker tot 1914 taboe: van dattum! is de associatie. Daarom moesten vrouwen te paard in amazonezit, daarom was de fiets, waar je wel schrijlings op móest rijden, zo’n revolutionair vervoermiddel, en daarom was een vrouw in een lange broek het toppunt van schande.
In het Ottomaanse rijk was dat anders. Niet dat vrouwen het daar makkelijk hadden, maar toevallig droegen ze er wel harembroeken. Paul Poiret, groot vernieuwer onder de Parijse couturiers, liet zich omstreeks 1910 inspireren door de oosterse mode en lanceerde in februari 1911 een aantal robes-culotte – broekjurken. Als een storm sloeg de verontwaardiging door Europa; ook Nederlandse kranten spraken van wansmaak en schande, zeker toen in Den Haag een paar onverschrokken mannequins (gloednieuw beroep) de ‘harembroek’ hadden gedemonstreerd. De tijd was duidelijk niet rijp. Er gingen twintig jaar en een oorlog overheen voordat de strandpyjama de volgende bres in de muur van ‘fatsoen’ zou slaan. Daarna was het hek van de dam.