Mijn moeder noemde dingen vaak ‘gezellig’ die met gezelligheid niets te maken hadden. Had ik een column geschreven die zij leuk vond, zei zij: ‘Een gezellig stukje’. En als we samen gingen winkelen, dan kon een bloesje ook gezellig zijn. Een vaas, zelfs een paar schoenen: gezellig. Ik dacht dat het een persoonlijke eigenaardigheid van haar was.
Maar kort geleden drong ineens tot me door waarom zij dat woord zo vaak gebruikte. Ik moest denken aan iets dat Pieter van Vollenhoven tegen me zei, ooit, op een grote bijeenkomst in de wereld van Monumentenzorg. Ik had een voordracht gehouden die – al zeg ik het zelf – de zaal duidelijk waardeerde. Er was gelachen. Mr. Pieter van Vollenhoven zat op de eerste rij. Toen ik tijdens de receptie na afloop met hem kennis maakte zei hij tegen mij: ‘Dag gezellige mevrouw!’ Eh… gezellig, ik? Hoe kwam hij daarbij?
Nu besef ik: ‘gezellig’ is (was) een manier om het woord ‘leuk’ te omzeilen, en hij bedoelde dat hij mij een leuke spreekster had gevonden. ‘Leuk’ mocht je niet zeggen in bepaalde kringen, net zoals trouwens het woord ‘jeuk’ taboe was in mijn kindertijd. Misschien vanwege het rijm op dat andere woord, met een n (al waren ‘beuk’ of ‘deuk’ niet verboden).
Ik denk niet eens dat mijn moeder ‘leuk’ bewust vermeed, en Van Vollenhoven ook niet. Maar dat ze heel vaak dát bedoelden als ze ‘gezellig’ zeiden, staat voor mij vast. En ach, ‘gezellig’ is ook wel een… gezellig woord, toch?