De kleurrijke katoenen stoffen van Vlisco – bekijk hun website, je wordt er vrolijk van – worden vanouds verkocht, niet per meter, maar in stukken van six yards: 5,5 meter, 120 cm breed. Dat is wat een West-Afrikaanse vrouw nodig heeft voor een outfit, stel ik me voor – al zie je op de site wel heel uiteenlopende modellen. Six yards is de traditie, en dat geldt ook voor alle andere Afrikaanse waxprint-stoffen (die meest véél goedkoper zijn dan de poepchique Vlisco’s).
Gek genoeg, als ik ‘six yards’ als zoekterm op Google intik, zie ik dat die woorden bijna geheel zijn geclaimd door een bedrijf in Indiase sari’s, die veelal van zijde zijn en niet geknipt, maar op elegante wijze rond het lichaam worden gedrapeerd. Die zijn kennelijk óók zes yards. Toeval?
En sterker nog, in een boek uit 1928 waarin de opkomst van de couturier Charles Worth ter sprake komt, kom ik diezelfde maat tegen. Zes meter, zo staat er, was de vaste hoeveelheid stof voor een japon in de tijd dat Worth begon, rond 1850. Wonderlijk! De breedte staat er niet bij, en welbeschouwd lijkt het me veel te weinig voor die tijd. Mevrouw Van Gijn in Dordrecht, die in diezelfde periode al haar uitgaven bijhield, kocht altijd rond de 15 el voor een japon. De el was denk ik toen nog krap 70 centimeter, maar dan blijft het nog steeds veel meer dan zes meter.
Ik kom hier op door Anthony Trollope, aan wiens romans ik nu al maanden verslingerd ben. In The Small House at Allington (1862) koopt de kasteelheer in Londen mooie bruine zijde voor zijn twee arme buurmeisjes. Helaas te weinig, zodat er godsonmogelijk twee jurken uit de stof te krijgen zijn. Dat is een probleem, want de squire mag altijd graag het resultaat van zijn generositeit zien. Hij had natuurlijk veel beter gewoon het geld kunnen geven, merkt Trollope op. Om hoeveel stof het precies ging vermeldt hij helaas niet. Misschien was het wel twee keer zes meter.