Als je de inhoud van het pas verschenen Jaarboek Kostuum bekijkt zie je hoe ongelooflijk veel er te vertellen is over kleding en opsmuk en hun geschiedenis. Er staan artikelen in over Parijse couturiers – een daarvan heb ik zelf geschreven – maar ook een interessant verhaal over Kate Bisschop-Swift (de vrouw van de 19de-eeuwse schilder, aan wie in Leeuwarden nu een tentoonstelling is gewijd). Een uitvoerig stuk over het preHistorisch Dorp Eindhoven en zijn bewoners, die liefdevol en precies nagemaakte middeleeuwse kleren dragen, en één over Jenny Hazenberg, het eerste ‘levende kunstwerk’ van Amsterdam. Een erudiete bijdrage van juwelenhistoricus Martijn Akkerman, en een over de schoentjes van Wallis Simpson. En dan sla ik er nog een paar over.
Heel ontroerend vond ik het artikel van Patricia Verbree over de spullen die Leidse dienstboden na hun dood nalieten, zo’n 250 jaar geleden. Nette dienstboden, zeker, want anders was het de moeite niet geweest om hun boedel te beschrijven. Marijtje Brosius bjvoorbeeld, gewaardeerde oud-dienstbode van mevrouw Musquetier aan de Breestraat, bezat bij haar dood in 1762 niet minder dan 26 neusdoeken (maar het kunnen ook sjaaltjes zijn geweest), zeven jakken, 21 schorten… en 46 verschillende soorten mutsjes. Net als de meeste van haar collega’s had Marijtje trouwens ook onderbroeken, dus met die onzinpraatjes dat vrouwen die vóór de 19de eeuw niet droegen moet het nu maar eens afgelopen zijn. (Mannen, díe hadden geen onderbroeken: die sloegen in plaats daarvan de voor- en achterpanden van hun lange onderhemden om hun kruis heen. Het was propperigheid troef, in het verleden.)
Kleding en opsmuk: als je erover begint, is er geen eind aan de verhalen. Lees het Jaarboek Kostuum.