Félicien Rops, Man achter een leestafel. Droge naald met plaattoon, coll Rijksmuseum, Amsterdam
Een rijzige gestalte, altijd licht gebogen, altijd met een vriendelijke blik – het woord ‘minzaam’ komt vanzelf op als ik denk aan Leo van Maris. Hij is zondag overleden, hij was ouder dan ik dacht.
Beminnelijk, correct, zeer geleerd (vooral in Franse zaken) – en iemand van wie je niet ’t idee had dat je hem kon kennen, althans ik niet.
Ik ontmoette hem omstreeks 1975 voor het eerst, in Leiden, omdat hij bevriend was met Henk Wesseling, wiens student-assistente ik net was geworden. Henk nam me mee voor een bezoek bij Leo in zijn huisje tegen de Pieterskerk aan. Ik mocht een map met Franse prenten bekijken, wat een beetje voelde alsof ik een kind was dat moest worden beziggehouden terwijl de grote mensen met elkaar spraken. Maar de prenten in de map hadden weinig kinderlijks (ze hadden me gewaarschuwd, ik mocht ook iets anders kiezen). Het waren etsen van Félicien Rops (1833-1898), en dan speciaal de erotische, die kennelijk Leo’s voorkeur hadden. Maar ik was ook geen doetje en bewonderde ze stuk voor stuk.
Later kwamen we elkaar wel eens tegen op tentoonstellingen of bij recepties, wat altijd genoeglijk was. Bij hem thuis ben ik geloof ik nooit meer geweest.
Leo was bevriend met Boudewijn Büch, en omdat hij wist dat ik ook ‘iets’ met Boudewijn had gehad, hield hij me na diens dood op de hoogte van activiteiten rond het Nachleben van Boudewijn.
Menigmaal heb ik me, al dan niet via een groeps-chat waarvan we allebei lid waren, tot hem gewend met vragen, waarop hij dan vaak wijze, soms verrassende antwoorden had. De laatste keer dat ik hem ontmoette was bij een herdenkingsbijeenkomst in Leiden, voor iemand van wie ik niet wist dat hij haar had gekend. Een glimlach op zijn benige gezicht. En nu is het ineens te laat om te proberen hem alsnog echt te leren kennen.