Het is zo idioot. Je zit op een zonnig terras met je familie, je drinkt wijn en eet toastjes met garnalen, de wind ruist door de bomen en de kinderen spelen in het gras.
En dan praat je even over Musheg, een Armeense jongen van twintig. Mijn schoonzusje kent hem. Hij zit nu al zeven maanden in de bajesboot in Rotterdam, in een cel met zes mannen, en het gaat daar niet goed met hem. Musheg is geboren in Nagorno Karabach – oorlogsgebied, zijn beide ouders zijn omgekomen toen hij klein was. Via Armeense pleegouders is hij op zijn veertiende terechtgekomen in Nederland als minderjarig asielzoeker. Nu zegt onze regering dat hij terug moet naar een land dat hem vreemd is, waar hij in het leger zou moeten, en op alle manieren acuut gevaar zou lopen. De fysieke omstandigheden in de bajesboot zijn schandalig en ellendig, zijn vooruitzichten nul. Mijn schoonzusje vertelt dat als zij hem nog eens wil bezoeken, zijn enige vrienden in Nederland die week niet mogen komen: dat zijn de regels. Het gesprek zwerft naar andere dingen.
Maar de vraag blijft knagen hoe dit kan, in zonnig, welvarend Nederland: dat onschuldige mensen zó hardvochtig worden behandeld, en worden vastgehouden als gevangenen, terwijl zij geen enkel uitzicht op een veilig bestaan hebben in hun land van herkomst. Kinderen zelfs. Je kunt er met je kop niet bij.