Vroeger was het leven viezer. Neem het fascinerende verschijnsel van de stootskant (of stootkant). Toen dames nog lange rokken droegen, letterlijk tot de grond, werd onderaan, aan de binnenkant, een stevige, wasbare band genaaid. Hij diende als buffer tussen het straatvuil en de stof van het kledingstuk.
Dat straatvuil was vuiler dan nu. Nee, geen hondenpoep – niemand had een hond in de stad – maar modder, want meer straten waren onverhard, en… fluimen. Vergeef het walgelijke woord, ik ga het niet toelichten, maar volsta met te zeggen dat spugen algemeen gebruik was; niet bij dames natuurlijk, en misschien zelfs niet bij heren, maar onder mannen. En wat hadden die mannen? Tuberculose, afgekort tbc. Tenminste, dat was het idee. En dat tbc besmettelijk was, was omstreeks 1900 bekend. Bovendien was er pruimtabak, waarop men kauwde, en die vervolgens werd uitgespuugd.
Over de stootskant is niet veel te vinden, niet in literatuur en al helemaal geen afbeeldingen. Een berichtje over het onderwerp haalde in 1901 verschillende Nederlandse kranten. ‘Dr. Casagrandi, te Rome, heeft onderzocht wat de dames, die meenen dat een voetvrije rok op straat niet noodig is (…) al zoo mee thuis brengen in den onderrand van de japon. Hij liet eene dame 2 uur “winkelen” met eene japon, waarin losse stootkant was geregen; die stootkant werd onderzocht en… leverde een heirleger van bacillen; tuberkel- diphteritis bacillen enz. En dat alles brengen wij in de huis- en slaapkamers, tot bij de wieg van ’t kind! voegt de berichtgever er aan toe.’
Twintig jaar later was de stootskant praktisch uitgestorven, om de eenvoudige reden dat de rokken ‘voetvrij’ of nog korter waren geworden. Maar in trams hingen tot lang na de Tweede Wereldoorlog nog wel bordjes ‘Niet spuwen’.