Vlindertje is heruitgegeven, een ‘Haagse roman’ die ik altijd een beetje heb beschouwd als mijn geheim. Hij opent met een scène waarin een rijk, ijdel meisje overlegt over een nieuw mantelpakje met een jonge huzarenluitenant, een tengere jonkheer met zachte blauwe ogen. Het wordt een tailor-made van wit serge, maar wat is de beste kleur voor de voering, hoe moet de bijpassende hoed er uit zien, en de knoopjes voor het bloesje? Ineens zie je het: Eduard, de jonge huzaar, is een GBF, een gay best friend! En dat in een boek, verschenen in 1901.
De auteur is Henri Borel, een vriend van Couperus die er qua decadentie nog een schepje bovenop deed, maar ook net wat meer de kant koos van de keukenmeidenroman: kortom, heerlijk om te lezen. Mijn Vlindertje is van 1921, de tweede druk pas (zou het toch te schandalig zijn gevonden?) in een wit bandje met sierlijk gouden opdruk. Onlangs verscheen het in de reeks Rondom Couperus (zie deze link), bezorgd door en met een nawoord van fin de siècle-kenner Sander Bink.
Uiteindelijk loopt het natuurlijk slecht af met ‘vlindertje’ Ellie van Taats, net als met Eline Vere. Maar voor het zover is, is er veel te beleven. Onvergetelijk is een scène waar Ellie een paar glacé handschoenen krijgt en die toont aan haar oude vader. Ze komen van een heel bijzonder adres. ‘Ja, papa, kijk eens hoe mooi!’ riep Ellie. ‘Zijn ze niet beeldig? Maurice heeft ze voor mij meêgebracht. Ik ga voortaan dáár alleen mijn handschoenen koopen.’
Haar vader was bleek geworden van schrik. Hij kent het adres. Het is een zaak – geen winkel, maar een ‘gesloten huis’ – aan de deftige Lange Vijverberg, waar de allerfijnste handschoenen worden verkocht. Maar er gebeurt in dat huis méér… zedeloze dingen, schaamteloze veilheid van getrouwde vrouwen, om hun rekeningen te betalen…
Van die dingen. Ik ga het gauw nog eens lezen, en u kunt dat nu ook.