Het tepeltje, ineens zie je het overal. Lief roze tepeltje, op het eerste gezicht zo argeloos. Enerzijds mag het best bloot, en anderzijds weet je: van de geringste aanraking kan het zich oprichten en een hevig erotisch ding worden. Daar loopt uiteindelijk de hele seksuele bevrijding op stuk, in elk geval wat de kleding betreft. Geslachtsdelen zijn zulke primitieve gevallen, die blijven over het algemeen toch wel in de broek. Maar je hebt tegenwoordig heel wat mensen die zichzelf en anderen wijsmaken dat de tepels van beiderlei kunne ‘gewoon’ zijn, en niet aanstootgevend. Dat is onzin, een doorzichtig smoesje, en van hier tot Peking is er niemand die dat werkelijk gelooft.
Hoe zou een tepeltje volkomen gewoon kunnen zijn, terwijl de aanblik van hetzelfde tepeltje, omlijst of zelfs geknepen door een stel vingers, ineens een dwingende seksuele uitstraling heeft? Dat is toch wel een groot verschil met een schouder of knie, een neus of hand.
In Haarlem heb ik zo’n mooi tepeltje gezien, beeldig geschilderd tussen twee vingers van de hand die de bijbehorende borst betastte. Een pornografisch schilderij? Ik weet het niet.
Op het schilderij staan een man en een vrouw. Haar jurk is open en hij streelt met zijn hand haar mollige borst; het tepeltje komt net onder zijn wijsvinger tevoorschijn en wijst daardoor iets omhoog – een scène die recht tot de verbeelding spreekt dus. Het doek is uit 1591, geschilderd door Cornelis Cornelisz. van Haarlem, en hangt in het Frans Halsmuseum.
De man, in profiel geschilderd, draagt een monnikspij. Hij kijkt ernstig, peinzend haast. De vrouw is mooi. Haar mond halfopen, haar oogopslag mistig, tast zij met haar rechter hand onwillekeurig naar de tedere hand op haar borst, terwijl de linker in de richting van ’s mans kin lijkt te grijpen. Op een tafeltje op de voorgrond ligt een bord met wat vruchten. Er staat een glas wijn. Een monnik betast een non, heet het schilderij.
Het is haast onbegrijpelijk dat vier eeuwen geleden een voorstelling van zo’n erotische intimiteit is geschilderd. Dat kon toen nog helemaal niet, het kan nog bijna niet. Vooral de ernst van de twee personages, vervoering lijkt het bijna, versterkt het effect. Niks van pikanterie of boertigheid; toewijding eerder. Maar het zijn een monnik en een non! Wie had dit schilderij waar hangen? Een oude abt, in een achterkamertje? Of juist een papenhater, in de hal?
Allemaal mis, allemaal verkeerd begrepen, zo blijkt uit de tekst in de catalogus. Het schilderij heet ook wel Het wonder van Haarlem en illustreert het volgende verhaal. Een non werd van onkuisheid beschuldigd. Van haar zonde zou zij zelfs zwanger zijn geworden, een kind hebben gebaard. Het bewijs daarvan zou zijn dat er melk uit haar borsten kwam. Zij ontkende. Een monnik werd erbij geroepen om de zaak te beslechten. En toen hij haar borst onderzocht, bleek daar geen melk uit te vloeien, maar wijn. Het bloed van de Heer. Dat was een duidelijk teken; het arme nonnetje werd van alles vrijgepleit.
Ineens verandert het hele schilderij voor de ogen van de toeschouwer. Een gewijd borstonderzoek! Nu is duidelijk waarom die twee zo kijken. Haar blik drukt vrome extase uit, haar liefde geldt niet hem maar Christus, voor wie zij iets heel vernederends moet ondergaan… Het plaatje wordt als die beroemde, domme tekening waarin je óf een konijn kunt zien, of een eend (de oren worden floep! een snavel) maar nooit allebei tegelijk. De eend van de erotiek is weg, het vrome konijn vult het beeld.
Dat is ontzettend jammer, want het schilderij was eerst veel leuker om naar te kijken. Toen je in de vorm van de etenswaren op de voorgrond nog even zovele Freudiaanse symbolen kon zien, en in de druiven een verwijzing naar het Hooglied (uw borsten zijn als druiventrossen…). Toen het gezicht van de man nog ingespannen tederheid uitstraalde, in plaats van een verwoede poging om aan een stapel bakstenen te denken. Of aan Sint Antonius.
Hoe zagen de mensen dat toen? De schilder, de opdrachtgever – dat was de Prins van Oranje, naar het schijnt – en zijn deftige gasten? Als de bedoelingen alleen maar vroom waren geweest, zou je zeggen, dan had de schilder dat tepeltje daar toch niet zo mooi en lekker hoeven af te beelden. Misschien was het hele onderwerp maar een excuus voor het schilderen van een prikkelende scène. Het katholicisme was, compleet met kloosterlingen, ten slotte juist afgeschaft. Wat dat betreft was de gedachte aan antipapistische bedoelingen misschien toch niet zo gek.
Maar we weten het niet. Dingen die elkaar tegenspreken kunnen soms ook tegelijk waar zijn. Men spreekt wel van ‘betekenislagen’. Het enige dat wij kunnen doen is proberen het vrome konijn gauw weer te verjagen en te geloven dat onze brave voorvaderen zich juist inspanden om die erotische eend te negeren.
Maar dat ze hem niet zagen, dat geloof ik niet. Een mannenhand op een vrouwenborst is niet voorstelbaar zonder sensuele ondertoon. Zelfs bij het Joodse bruidje en haar oude bruidegom, waar tussen zijn hand en haar huid nog een kostbaar keurslijf zit, zo plat als een pantser, moet iedereen heel even iets denken. Terwijl dat nu juist wel man en vrouw zijn.
In dat laatste feit schuilt misschien iets van het geheim achter beide schilderijen. Kuisheid tussen kloosterlingen, begeerte tussen man en vrouw, die liggen voor de hand. Het is opwindender om juist het tegendeel te suggereren, en dan liefst terwijl je je formeel aan alle conventies houdt.
Dat is kunst. Kunst is het trouwens ook, de indruk te wekken dat een mannenhand zó op een borst gedrukt als op dit ene schilderij, er inderdaad precies zo uit zou zien. Terwijl: wie, man of vrouw, krijgt dat eigenlijk ooit in het echt te zien? Cornelis van Haarlem schilderde gewoon. Wij tobben na vier eeuwen nog; over het tepeltje, over de kunst.
(Eerder gepubliceerd in De smaak van liefde (2000)