Ze waren niet gewóón rijk, de Van Brienens – ze waren heel, heel rijk. Sprookjesachtig. Gefluisterd werd dat hun fortuin verband hield met de grote aardbeving die in 1755 Lissabon had verwoest, gevolgd door een brand en een vloedgolf. Tienduizenden mensen, rijk en arm, kwamen om het leven. De katholieke Van Brienens fungeerden in die tijd als tussenpersonen voor Zuid-Europese investeerders. Na de ramp hadden de fortuinen die door Portugezen aan hen waren toevertrouwd, ineens geen andere eigenaar meer dan de tijdelijke beheerders in Amsterdam…
Hoe dat zij, Herengracht 284 in Amsterdam was niet het eerste huis van de familie, en het zou nooit het enige zijn, zelfs in Amsterdam niet. Arnold J. van Brienen kocht het voor zijn zoon Willem Joseph die in 1782, 21 jaar oud, trouwde met Margaretha Ram van Schalkwijk. (Een Van Brienen kon jong trouwen; die hoefde niet zoals een ander te wachten op een solide betrekking. Willem was al sinds zijn zeventiende lid van het handelshuis van zijn vader.)
De Van Brienens brandden van ambitie. Zij meenden af te stammen van het beroemde huis van de graven van Brienne in de Champagne. Toch was Willems grootvader, die in 1732 poorter van Amsterdam was geworden, gewoon de zoon van een Leids geneesheer. Hij stichtte het handelshuis dat het familiefortuin zou maken. Als katholieken waren de Van Brienens buitenbeentjes in de Amsterdamse grachtengordel, maar wie zo kwistig met geld om zich heen strooide als zij, was niet te negeren. Bovendien had Willems vader een voortreffelijk huwelijk gesloten met een meisje Half-Wassenaer. Dank zij zijn Sophie kon hij aan de familienaam ‘van de Groote Lindt en Dortsmond’ toevoegen, de namen van heerlijkheden die ook haar weer van moederszijde waren toegevallen. Er volgden meer titels: ‘heer van Stad aan het Haringvliet en Wassenaar’. Uiteindelijk zou in 1818 via Sophie ook nog het Haagse landgoed Clingendael in de familie komen, wat Willem goed van pas kwam, want die was inmiddels lid van de Eerste Kamer – van de ménagerie du roi, waar Frans de voertaal was in de tijd van koning Willem I.
Het huis dat Willem bij zijn huwelijk meekreeg, dicht bij de Wolvenstraat, besloeg één kavel. Daarmee was het half zo breed als dat van zijn vader, een eind verderop richting IJ aan dezelfde gracht. De voordeur van Willems huis zat gewoon aan één kant, links, niet in het midden. Bij een ingrijpende verbouwing vijftig jaar eerder had het huis een grijze zandstenen gevel in Lodewijk XIV-stijl gekregen. De beperkte breedte (hoewel altijd nog ruim acht meter) was destijds gecompenseerd door toevoeging van een achterhuis, waarmee de kolossale diepte van ruim dertig meter werd bereikt – plus nog een tuin en een tuinhuis er achter. Bovendien had de architect de voorgevel, ondanks die vervelende stoep, zo symmetrisch mogelijk gemaakt: drie ramen breed, met een zwaar accent op de middenpartij en hoog oprijzend boven zijn ouderwetsere buren. Boven de kroonlijst en het deftige attiek prijkte nog een sierlijk gebeeldhouwd wapenschild, als een kuif.
Het grijs van de Bentheimer steen – geen traditioneel Hollands materiaal, maar geïmporteerd – bepaalt het beeld van het Van Brienenhuis. Grijs dat welbeschouwd geen kleur is, maar bij uitstek kleurloos. Juist daardoor geeft het aan het huis (en nog enkele achttiende-eeuwse grachtenhuizen, waaronder Willems ouderlijk huis) zo’n onnavolgbare chic. Het dwingt de beschouwer zijn aandacht te richten op de proporties van het geheel, de elegantie van de versieringen. Het ingetogen grijs contrasteerde – zeker in die tijd – met de kleurigheid van alles waarmee mensen zich verder omringden: hun kleding, de stoffering van hun zalen en vertrekken. Grijs was geen modekleur, zoals tegenwoordig. Het was de stille, waardige non-kleur van dure steen.
[Lees verder vanaf pagina 60 in: Marie-Jeanne van Hövell tot Westerflier (fotografie), Reinier Baarsen, Bernard Hulsman, Nicolaas Matsier, Ileen Montijn en Alex Verburg, Verborgen schoonheid. De huizen Van Brienen, Van Loon en Willet-Holthuysen. Uitgeverij Noord-Holland, Wormer 2014]