Amy Groskamp-ten Have (1887-1959) werd met haar boek Hoe hoort het eigenlijk? de verpersoonlijking van de etiquette in Nederland. Het boek was na zijn verschijnen in 1939 direct een bestseller, en na de Tweede Wereldoorlog opnieuw. Het beleefde vele herdrukken, door de schrijfster bijgewerkt en later door anderen gemoderniseerd. De Nederlanders – volgens velen een natie van botteriken – namen de titel op in hun spraakgebruik. Sinds 2011 wordt hij, guitig aangepast, hergebruikt voor een televisieprogramma over oud geld, nieuw geld en goede manieren. Wie was Amy eigenlijk, en wat is het geheim van haar boek?
Amy Groskamp was schrijfster van beroep, met de nadruk op ‘beroep’: een vindingrijke, productieve publiciste. Haar romans en meisjesboeken zijn drakerig, maar uit haar journalistieke werk spreekt tomeloze energie. Ruim veertig jaar schreef zij artikelen, stukjes en verhalen in tientallen tijdschriften en kranten. Als journaliste wist zij binnen te dringen bij het exclusieve Parijse modehuis Worth, ging ze met majoor Bosshardt van het Leger des Heils mee om kerstpakketten uit te delen, maar draaide ze evenmin haar hand om voor een artikel over paraplu’s, over het dienstbodenprobleem, of een stukje met eigenhandige illustraties over een gemakkelijk zelf te borduren kleedje.
Dichter bij het terrein van de etiquette liggen de talloze bespiegelingen, van heel uitvoerig tot piepklein, die zij schreef over menselijke verhoudingen. Vaak uitgaande van een afgeluisterd gesprekje of een toevallige ontmoeting, mijmerde zij immer opgewekt over het verschil tussen de seksen, over opvoeding of morele dilemma’s. Haar ‘Zondagmorgen-overpeinzingen’ in het Algemeen Handelsblad (1932) leverden haar dankbare brieven op van lezers die deze teksten ‘fijn aangevoeld’ noemden.
Vanaf 1930 had zij veel succes met radiopraatjes voor de Avro. Ook hield zij steeds meer lezingen. Op onderhoudende wijze behandelde ze thema’s als ‘Waarom zijn er zo veel on-elegante vrouwen?’ en ‘Zeuren is een onvergeeflijke zonde’. Tussendoor vertaalde ze boeken uit het Frans, het Duits en het Engels. In 1934 stond ze aan de wieg van Libelle, Nederlands eerste moderne damesblad. Het langst bleef zij schrijven in Margriet (opgericht 1938), in vaste rubrieken zoals ‘Als U in hun plaats was…’, en in de Telegraaf. Daarmee ging ze door tot haar dood, op 23 november 1959.
*
Over haar leven is niet zoveel bekend. Reinildis van Ditzhuyzen nam in haar bewerking van Hoe hoort het eigenlijk? (1999) een biografische schets op, en dat is eigenlijk de enige serieuze tekst die er is. Verder zijn in oude kranten interviews te vinden, vooral uit de jaren vijftig, de periode van haar grootste roem. Mevrouw Groskamp-ten Have toonde graag dat zij onconventionele kanten had, ja zelfs ondeugend kon zijn, en was daardoor een geliefd onderwerp.
Als dochter van een Amsterdamse bankier kreeg Amélie Jeanne ten Have wat je noemt een ‘beschermde opvoeding’. Zij was een leergierig, ondernemend kind, dat van haar ouders bijna niets mocht. Twaalf jaar oud verbaasde zij haar onderwijzeres met een lang opstel waarin zij de vraag naar ‘mijn liefste bezigheid’ beantwoordde met: ‘leven’. Nadat ze de middelbare meisjesschool aan de Herengracht had doorlopen, stuurden haar ouders haar naar een Brusselse meisjeskostschool. Voor de meer praktische vrouwelijke vaardigheden volgde ze daarna cursussen aan de huishoudschool in Amsterdam. Ze was, zei ze zelf, liever naar de kunstacademie gegaan.
In 1911 trouwde ze met haar neef P.H. Vorstman, die in verzekeringen deed. Kort na haar huwelijk begon ze te publiceren in het letterkundige maandblad Nederland. Met uit het leven gegrepen schetsen en verhalen oogstte zij haar eerste bekendheid. Ze kreeg twee zonen – in 1913 en 1920 – en scheidde in 1932 van haar man, om binnen drie maanden in Londen te hertrouwen met de veertien jaar oudere H.A. Groskamp. Deze zakenman, die zich na toevoeging van de naam van zijn moeder officieel Robbé Groskamp mocht noemen, had eveneens twee zonen uit een eerder huwelijk.
Zo werd zij Amy Groskamp-ten Have. Onder die naam bleef zij publiceren, in tegenspraak met wat zij zelf verkondigde: dat een getrouwde vrouw en moeder al haar tijd aan haar gezin hoorde te geven, en slechts in uiterste nood betaald werk mocht doen. Was het voor het geld, of uit geldingsdrang? Het zal iets van allebei zijn geweest. Zij hield van elegante kleren en mooie hoeden, en we weten dat ze na de dood van haar man soms in geldnood zat. Maar in haar verhalen duiken meermalen moeders op, die tot het smartelijke inzicht komen dat ze jarenlang te weinig aandacht aan hun kinderen hebben besteed.
In april 1939 overleed haar man. De verse weduwe had niet veel tijd om erbij stil te staan; ze was op verzoek van de Amsterdamse uitgeverij Becht bezig met een etiquetteboek. Hoe hoort het eigenlijk? verscheen in november in een oplage van 3600, prijs: f 2,50.
Het boek sloeg meteen aan en werd snel herdrukt, en nog eens. Het stond maanden bovenaan de bestsellerlijst van de Haagse Post, de uitgever ging actief en opvallend adverteren. Hoe hoort het eigenlijk? was het gesprek van de dag. Overal verschenen recensies, de meeste positief. Zelfs die in socialistische kranten, zoals het Zaans Volksblad, dat meende dat het voor velen prettig zou zijn om dit boek te bezitten, al zouden waarschijnlijk alleen mensen die van nature tot wellevendheid geneigd waren, het kopen.
*
Toegankelijkheid was misschien wel de grootste kracht van Hoe hoort het eigenlijk? Het was een etiquetteboek zonder poeha of pretenties, gewoon alfabetisch geordend van ‘Aandienen’ tot ‘Zwijgen’. De schrijfster vertelde later dat zij was begonnen met het doorlopen van het woordenboek, om alle trefwoorden te vinden die van nut konden zijn. Het resultaat is dan ook een grabbelton aan adviezen, regels en wetenswaardigheden. De lezer wordt vermaand om geleende spullen snel terug te geven, maar kan ook vinden hoe hij zijn personeel moet kleden (‘De kamenier draagt een effen zwart satinet of crêpe de chine japonnetje met een fijn batist fantasieschortje…’). Er zijn menusuggesties, aanwijzingen voor het nuttigen van kreeft, waarschuwingen tegen voordringen en onafzienbare lijsten met titulatuur, afkortingen en vreemde woorden (‘Escapade: dolle streek’).
Zulke lijsten, de omstandige uitweidingen en onbedoeld komische passages als ‘oudere heren dragen handschoenen van bruin nappa of tamelijk donkergrijs wild leder waarvan zeer goede imitaties bestaan’ verraden de broodschrijfster: het boek moest af, en het moest vol. Maar misschien droeg die aanpak juist wel bij tot het succes ervan. Behalve poeha of pretenties ontbrak er namelijk nog iets aan Hoe hoort het eigenlijk? en dat is: schijnheiligheid. Die ligt tenslotte altijd op de loer waar mensen anderen voorschrijven hoe zij zich moeten gedragen.
*
Boeken over goede manieren en omgangsvormen begonnen te verschijnen in de Renaissance, aan het begin van de zestiende eeuw. Een van de beroemdste is geschreven door de Italiaanse edelman Baldassare Castiglione; een ander, nauwelijks minder bekend, is van de Nederlandse humanist Desiderius Erasmus. Hun boeken, respectievelijk uit 1528 en 1530, werden allebei bestsellers, net als dat van Amy Groskamp, maar dan in heel Europa. Ze werden herdrukt, vertaald, bewerkt, en hoorden eeuwenlang thuis in iedere nette bibliotheek.
Castigliones De hoveling heeft de vorm van een reeks gesprekken tussen elegante, ontwikkelde dames en heren aan het hof van de hertog van Urbino. Ze gaan over de vraag, hoe een edelman die aan het hof verkeert zich moet gedragen om bewondering en sympathie te oogsten. Erasmus’ De civilitate morum puerilium (Over de beschaving der kinderlijke zeden) is een soort schoolboekje. Het diende om schooljongens enerzijds Latijn te leren, en ze anderzijds goede manieren bij te brengen, zowel in de omgang met gelijken als die met hoger geplaatsten.
Samen illustreren die twee oer-etiquetteboeken het belangrijkste dilemma van de etiquette. Moet de lezer leren om aardig en beleefd te zijn, zoals bij Erasmus vooral de bedoeling lijkt, of moet hij leren zich met succes te bewegen in de hoogste kringen, wat meer de teneur is bij Castiglione? Oude etiquetteboeken beloofden vaak dat men eruit kon leren ‘zich bemind te maken’. Maar nooit wordt helemaal duidelijk of het gaat om de braafheid, of om de vormen, en de sociale acceptatie. De meeste auteurs doen schijnheilig alsof zij het eerste prediken, terwijl de meeste lezers op zoek zijn naar dat andere: zij willen weten wat ze tegen een baron moeten zeggen, en wat ze bij een deftig diner met hun servet moeten doen.
En dan is er nog een dilemma. Bij het nastreven van ‘succes in de hoogste kringen’ is het vanouds zaak, niet te laten merken dat men heeft geléérd zich zo te gedragen, want wie dat nodig heeft, bewijst dat hij er niet bij hoort. Castiglione introduceerde het begrip sprezzatura, wat zoiets betekent als achteloosheid. Met zijn sprezzatura wekt de perfecte edelman de indruk dat succes hem niets kan schelen. Zijn gedrag en voorkomen zijn volmaakt, maar ook losjes, zonder enig teken van inspanning.
Daarin schuilt het venijn van de etiquette. Uitsloven wordt afgestraft, wie zijn best doet is een sukkel. Het gevolg is dat een etiquetteboek zelf iets onmogelijks wordt, waarvan ieder zichzelf respecterend mens in gezelschap zegt: niets voor mij… Maar intussen blijft het prikkelende, want niet helemaal nette lectuur. Om de voorschriften te toetsen aan de eigen opvattingen, om anderen te betrappen op overtredingen – of stiekem toch om er iets bij te leren.
*
Wat de zaken in Nederland nog compliceert, is dat het hele idee van etiquette hier nooit erg in trek is geweest. Ook Amy Groskamp-ten Have verdedigde in de inleiding van Hoe hoort het eigenlijk? haar boek tegen de bezwaren van Hollanders, die natuurlijke eenvoud verkiezen boven wat zij spottend noemen: opzitten-en-pootjes-geven. Het beeld van de onbehouwen Nederlanders met hun ‘doe maar gewoon’ is al bij Erasmus te vinden. Een personage in een van zijn boeken roept uit: ‘O botte geest! Dat moet wel een Bataaf zijn!’ Erasmus’ manierenboekje was bedoeld om zijn landgenoten wat beschaving (civilitas) bij te brengen.
Het onderwerp etiquette wordt altijd omkleed met excuses, afgedaan als banaal, of aangeprezen omdat er ‘in deze tijd weer behoefte aan is’ (en dat al sinds jaar en dag). Van die duidelijk voelbare ongemakkelijkheid had ook Amy Groskamp-ten Have last. Na het succes van haar boek verklaarde zij wel eens geïrriteerd dat zij tegen wil en dank Mevrouw Etiquette was geworden. Vriendinnen plaagden haar (‘Amy, houd ik zo mijn kopje goed vast?’), anderen werden onzeker. Dat boek, zei ze half verontschuldigend, had ze op aandringen van de uitgever gemaakt, in slechts acht maanden tijd, terwijl haar hart toch eigenlijk uitging naar andere dingen, de literatuur bijvoorbeeld.
Maar daar zit misschien juist het geheim van Hoe hoort het eigenlijk? Dat dit boek, van deze schrijfster, het spreekwoordelijke Nederlandse etiquetteboek is gebleven, is vooral te danken aan de pretentieloze nuchterheid waarmee het is geschreven. Gewoon, omdat iemand het moest doen.