Als kinderen kwamen mijn broer en ik op het idee dat dat eenvoudig is vast te stellen: je legt het puntje van je tong tegen dat van de ander. Zo gezegd, zo gedaan. Nieuwsgierigheid, hilariteit en afschuw streden om voorrang. De smaak zelf vonden wij vooral vreemd. Niemand, ook niet onze moeder – die zich wel liet overhalen om even mee te doen aan het opwindende spelletje – had ons nog verteld dat het idee om elkaar te proeven minder bizar was dan wij dachten.
Zoenen, in de zin van: tongen (wat ik een vreselijk woord vind), is waarschijnlijk zo opwindend omdat het de aller-intiemste grenzen vervaagt, de ondoorlaatbare grenzen van de eigen zintuigen. Geen mens kan deel hebben aan de waarneming van een ander, weten of wat ik als blauw zie, voor jou soms groen is. Maar wie zoent proeft hoe het in iemand anders is. Smaken en proeven vloeien samen. Duizenden kleine variabelen bepalen iemands binnensmaak. Niet alleen smaakt, en proeft, een roker anders dan een niet-roker, een carnivoor anders dan een vegetariër, maar in iedere mond smaakt het anders, zoals ieder huishouden zijn eigen geurtje heeft. Smaken en geuren zijn immers, op een paar basisgewaarwordingen na, praktisch één en hetzelfde ding.
Begeerte is nodig om de natuurlijke weerstand tegen het elkaar-proeven te overwinnen. Prostituées schijnen het niet te doen; zoenen impliceert een grotere intimiteit dan de daad waarvoor zij worden betaald. Acteurs daarentegen zoenen wel voor hun brood. Menige filmkus ziet er al te echt uit – they chewed at each other’s faces, schrijft Chandler ergens – om niet ook echt en nat te zijn. Maar om daartoe bereid te zijn, vertelde een ervaringsdeskundige mij, moeten de acteurs liefst toch warme gevoelens voor elkaar hebben.
Iemand proeven die je niet kent is een vreselijke gedachte. Iemand die je niet mag nog erger. Iemand graag mogen, iemand aardig vinden en iemand lekker vinden, die dingen liggen vlak bij elkaar, of zijn hetzelfde. Je kunt houden van een prins, of van kip met appelmoes. Dat instinctieve verband strekt zich zelfs uit tot gevallen van noodgedwongen kannibalisme. Het schijnt dat de uitgehongerde leden van het Chileense voetbalelftal dat was neergestort in het Andes-gebergte na rijp beraad heeft besloten diegene onder hun dode lotgenoten op te eten die zij allemaal het aardigste vonden.
Een weemoedig stemmend, maar door de wetenschap bevestigd feit is dat de mens van datgene waar hij het meest van houdt, het minste proeft. Wie van citroen houdt heeft meer citroensmaak nodig om te genieten, dan iemand die er een hekel aan heeft, om er last van te hebben. Als je verliefd bent vind je iemand lekker – zo lang als je hem nog kunt proeven. Want onverbiddelijk zet de gewenning in: iets oudere paren proeven al zoenend nog maar weinig. Pas in een volgend stadium valt er weer iets te proeven. De niet-meer zo-geliefde smaakt vies.
Zelden wordt in de letteren de geur van de beminde mond bezongen. Het zal te maken hebben met preutsheid – een mens wordt immers niet geacht, te rieken. En bovendien zijn smaken en geuren nauwelijks te beschrijven, behalve in analogieën. Te zeggen dat je zoete lief naar vanille smaakt is tot daar aan toe, maar wie durft te spreken van kazig, zuur of wrang?
En toch maakt juist die moeilijkheid het zoenen misschien wel tot de ultieme vorm van proeven. Het is belangeloos, want voedsel komt er niet aan te pas, en het is een volmaakt samengaan van zintuigen en gevoelens. Smaken zijn nooit in woorden te vangen – maar wie zoent heeft samen deel aan het onzegbare.
(Verschenen in De smaak van liefde)