Daniël Stoopendaal, De Middenweg of Muiderstraat in de Nieuwe Plantage, c. 1725 (detail)
Is flaneren – kuieren, de pantoffelparade – uitgevonden in Parijs, toen daar vanaf 1853 brede boulevards werden aangelegd? Velen denken dat, maar het is niet waar, vertelt Bianca du Mortier in het Bulletin van het Rijksmuseum. Eeuwen daarvoor al werd er geflaneerd in Nederland: op het Lange Voorhout in Den Haag, de Utrechtse Maliebaan en langs de Herengracht in Amsterdam. Of in de Plantage, omzoomd door bomen en breed genoeg voor beschaafd balspel (maliën, wat een soort croquet moet zijn geweest, vandaar ‘maliebaan’). Men ging er, chic gekleed natuurlijk, wandelen, vriendelijk groetend, minzaam buigend, en steeds maar kritisch kijkend naar de medemens. Wie het had ging in een open rijtuig.
In de 17de eeuw bewonderden buitenlandse bezoekers de Nederlandse flaneerbanen al. De Londense Mall is ernaar gemodelleerd. En de flâneur waarover Baudelaire schreef – die is een nakomertje. De Parijse straten waren namelijk zo smal en vies dat geen fatsoenlijk mens er wilde lopen; daarom kuierde het hof in besloten parken als de Tuilerieën. Het volk moest, voordat er boulevards kwamen, voor wat lommer de stad uit. Nee, dan was het bij ons toch beter geregeld.