Ileen
Montijn

 

Kaspar Hauser

19 maart 2011

Kaspar wordt gevonden: tweede Pinksterdag, 1828

Kaspar wordt gevonden: tweede Pinksterdag, 1828

Jeder für sich und Gott gegen alle, heet een film van Werner Herzog uit 1974. We zagen hem gisteren bij filmvriend JW. Ik wist nog dat het iets bijzonders was, maar zó overstelpend mooi – dat was ik vergeten.

Het verhaal is bekend: in 1828 wordt in Neurenberg een ongeveer zeventienjarige jongen aangetroffen die nauwelijks kan lopen of spreken. Hij vertelt later dat hij zijn leven lang opgesloten is geweest in een kerker, aan een ketting, en nooit een mens had gezien. Als hij sliep bracht iemand hem water en brood. Hij kan alleen zijn eigen naam schrijven: Kaspar Hauser. De jongen wordt opgenomen, eerst in het gezin van de cipier, later bij een vriendelijke leraar, en leert zich te gedragen als een mens. Wie hij is, blijft altijd een raadsel. Ook omdat hij een paar jaar later doodgaat – aan messteken. Vermoord? Door wie, waarom?

De raadselachtigheid gaat in de film hand in hand met diepe weemoed. Kaspar leert spreken, hij is beleefd, de meeste mensen in het stille stadje zijn aardig voor hem (erg zijn alleen de geleerden die komen onderzoeken of hij logisch kan denken, of hij een aangeboren godsbegrip heeft, en meer van dat soort onzin). Maar hij is ongelukkig. Hij voelt zich vreemd, misplaatst, verloren. Hij wordt in zijn ziel geraakt door muziek, hij droomt van verre streken, hij wil een vliegende ruiter zijn, – weg, hier is alles zo zwaar voor hem.

Wat betekent het allemaal? We zien prachtige beelden, dit is de Duitse romantiek: verlangen, vreemdheid, verdriet. De acteur die Kaspar zo meesterlijk speelt, Bruno S., is door Herzog van de straat geplukt. Hij had het grootste deel van zijn leven in inrichtingen gezeten. Aan het eind, als Kaspars brein door de doktoren is ontleed, hun bevindingen netjes geboekstaafd door de stadsschrijver, blijft er vooral een gevoel hangen: dat we zelf Kaspar Hauser zijn.