Ileen
Montijn

 

Kraag, muts, status

29 oktober 2016

Links: Govert Flinck, Pieter Jansz. Reael, 1643 (Amsterdam Museum). Rechts: Dienstbodenmuts, c. 1910 (Gemeentemuseum Den Haag)

Links: Govert Flinck, Pieter Jansz. Reael, 1643 (Amsterdam Museum). Rechts: Dienstbodenmuts, c. 1910 (Gemeentemuseum Den Haag)

Soms zie je iets pas goed, jaren nadat je het al had gezien. Ineens hoor je het jezelf zeggen: natúúrlijk is de muts van de Nederlandse dienstbode omstreeks 1900-1910 familie van de oud-Hollandse molensteenkraag. Lastig schoon te houden, vreselijk bewerkelijk om fris geplooid en gesteven te krijgen, maar ja, het stond zo chic hè.

In mijn boek Leven op stand 1890-1940 schreef ik over de ‘mutsenkwestie’: mevrouwen hechtten eraan dat hun ‘booien’ die gevalletjes zouden dragen, terwijl de dienstboden zelf er een hekel aan hadden. Ze drukten dienstbaarheid uit, om niet te zeggen: ondergeschiktheid; en dan nog het werk dat eraan vast zat.

In de tijd van de molensteenkragen, driehonderd jaar eerder, droeg de elite die statussymbolen zelf. De kragen toonden dat de drager niet met kolen hoefde te sjouwen, en bovendien beschikte over personeel om zo’n ding voor hem te wassen, te stijven en te plooien. Gezonken cultuurgoed met een draai – maar de gelijkenis is verbluffend.