Buiten stormt en regent het, en binnen draag ik een vest van fleece, met rits en opstaande kraag. Tamelijk lelijk, inderdaad – maar ongelooflijk lekker. Ik kende de zegeningen van dekentjes van fleece, maar heb er nooit eerder een kledingstuk van bezeten; dit kocht ik voor een paar euro bij de supermarkt.
Sindsdien draag ik het elke dag, en ’s avonds ga ik later naar bed dan anders, omdat ik het niet uit wil trekken. Fleece! Jakkes, dat is gemaakt van polyester, dertig jaar geleden bestond het nog niet eens. Het woord alleen al. Ik ken een jonge moeder die het tegen haar kinderen steevast over fleece heeft als ze trui bedoelt: trek je je fleece-je aan? zegt ze: dat heb ik altijd een beetje zielig gevonden, kinderen die opgroeien zonder trui, het woord noch het ding.
Nu zit ik hier in mijn fleece-je. Op internet lees ik dat de uitvinder, Aaron Feuerstein, er in 1979 bewust van afzag om een patent te nemen, zodat het spul overal goedkoop kon worden geproduceerd: warm, licht, en gemaakt van oude petflessen. Een wonder van onze tijd.