De Telegraaf, 4 november 1926
Lange tijd ben ik zonder kleren naar bed gegaan. Naakt slapen, ik vond het lekker. Het heeft natuurlijk ook praktische voordelen, want geen propperige stof rond je schouders of je middel, en geen zorgen over nachtkleding. Tegen de kou kun je ook een extra dekentje nemen – het schijnt dat zelfs de eskimo’s, pardon de Inuit naakt slapen in hun iglo’s, onder hoge stapels zeehonden- en of berenvellen.
Toch moet ik er niet meer aan denken. Niets schikt zich zo met volle overtuiging in wat het gewend is als ons lichaam.
Nachtkleding is een moderne uitvinding. Vroeger sliep men in zijn hemd (hemden waren groot, zoals nachtponnen nu). De rijken hadden kamerjassen, négligés en dergelijke. In mijn boek Leven op stand 1890-1940 vertel ik hoe de pyjama opkwam, omstreeks 1900: een nieuw tijdperk brak aan. Niet langer was een heer ’s nachts een geslachtsloos wezen in een soort jurk, nee, in pyjama (gestreept, en vaak afgewerkt met uniform-achtige tressen op het jasje) was hij toonbaar.
Tegelijk hing er iets frivools omheen, vanwege de luxe waarschijnlijk. Dames gingen pyjama’s dragen – buiten, op het strand zelfs. Het zal met dat frivole te maken hebben, dat ik nu in de grote krantenbank een renpaard tegenkom met de naam Pyjama. Het is 1896-’97, en de eigenaar is graaf van Rechteren Limpurg. Oh la la!