Waddenzee, 22 april 2011
In 1979 zeilde ik voor het eerst op de Waddenzee. Niet zelf, want ik ben geen zeilster, ik vaar mee. Ik roep oh! en ah! omdat het zo mooi is, piep als ik het eng vind, assisteer bij het aanleggen, en sta mijn mannetje in de kombuis – maar ben nooit actief bij het bepalen van koers, positie of stand van de zeilen. Erger nog: ik lees wel eens een boek onder het zeilen. Dit tot weemoed van de schipper, die elke nacht in zijn kooi droomt van een echte schippersvrouw. Maar ik mag nog steeds mee.
Verder is er veel veranderd: zo zag je 32 jaar geleden zelden iemand op het Wad. Hier en daar een scheepje, lotgenoot op de onberekenbare stromen, aan wie je in de haven vroeg waar hij vandaan kwam en hoe hij was gevaren. De gemiddelde zeilboot was zeven meter. Tegenwoordig braken alleen al de sluizen bij Kornwerderzand op zomerse dagen honderden witte jachten uit met namen als High C en Brainwave. In drommen varen ze naar de eilanden, de meeste via de grote geulen waar ook bij laag tij genoeg water staat: het gemiddelde zeiljacht is inmiddels 11,5 meter, en zoiets heeft een flinke kiel.
Toch, als je iets avontuurlijker routes neemt, en als het avond wordt, is het nog steeds stil. Een zeehond steekt zijn kopje op, je hoort alleen het water. En dat in de Waddenhavens wi-fi is, ach – dat is eigenlijk een heel gemak.