Het boek waaraan ik werk telt nu meer dan 100.000 woorden. Het wordt dikker dan enig boek dat ik ooit heb geschreven. Er kan natuurlijk zo weer iets uit, hop! maar het zou me verbazen als het uiteindelijk niet in de buurt van de 120.000 kwam. Het gaat nu over vrouwen – freules, jonkvrouwen, baronessen, gravinnen. Die verdienen een eigen hoofdstuk(je), alleen al omdat adel zo’n uitgesproken mannenzaak is. Mannelijke erfopvolging, mannelijke wapenfeiten, mannelijke eer, dat zijn de dingen waar het om draait.
In mythen en clichés rond de adel is het niet zo dat de vrouw een bijzonder wezen is, maar dat de adellijke man een bijzondere houding jegens vrouwen heeft. Hij is namelijk ridderlijk. Vroeger betekende het meer, maar tegenwoordig gaat ridderlijkheid alleen nog over gedrag tegenover vrouwen – net als het Engelse chivalry en het Duitse begrip Kavalier. In het woord zit een paard (ruiter, cheval), maar het beeld wordt bepaald door de houding tegenover de vrouw. Grappig is dat.