John Betjeman (1906-1984) hield van de buitenwijken. Hij had maling aan het taboe dat vrijwel de hele vorige eeuw – waarin die buitenwijken tot een overweldigende bloei kwamen – op dat verschijnsel rustte: bah, buitenwijken, zei ieder nette intellectueel, geen stad en geen land, kleine mensjes in kleine huizen met tuintjes, saai! Betjeman, die een geliefde ‘bekende Engelsman’ werd, overtrad nog wel meer hedendaagse regels: hij dichtte metrisch èn rijmend, en verdedigde de bouwkunst van de 19de eeuw – alom uitgekreten als monsterlijk – tegen de sloopwoede die ook zijn vaderland in haar greep had.
Op de BBC waren twee documentaires over Betjeman te zien, die alleen al met hun titel (‘Betjeman and me’) demonstreerden dat de ik-pest ook daar huis houdt. De ikken waren acteur Gryff Rhys Jones (over B’s poëzie) en criticus Dan Cruickshank (over architectuur). Maar ze waren desondanks de moeite waard. Bovendien zou je kunnen zeggen dat een zekere zelfvertedering ook de oude Betjeman niet vreemd was. Niet die van de gewichtigdoende soort, maar die van het ‘ach, ik ben het maar’- type, die altijd veel beter te verdragen is.