Lolita van Nabokov heb ik altijd beschouwd als een van de grootste liefdesgeschiedenissen die ik ken, samen met Prousts Un amour de Swann. Liefdes die groots zijn door hun hopeloosheid, want die geeft er een soort belangeloosheid aan. Professor Humbert en Swann houden allebei buitensporig veel van een onnozel wezen dat ze weinig te bieden heeft behalve, een tijd lang, lichamelijk genot. Maar toen ik onlangs de film Lolita opnieuw zag, merkte ik dat die grootse liefde daar eigenlijk niet erg tot haar recht komt. Het gevoel zit, net als bij Swann, in hoe het is opgeschreven: grootse literatuur, dat is het. En dat ik geniet van de verfilming van Lolita uit 1962, met James Mason in de tragische rol van Humbert, komt eigenlijk doordat het verhaal in mijn hoofd al vaststaat. Dat is dus een beetje raar. Maar, zoals een wijze kunsthistoricus eens zei: je mag ook om de verkeerde redenen van een kunstwerk houden.