Japon, c. 1900-1910 gemaakt door anonieme kantwerksters en geschonken aan het Rijksmuseum door Het Kantsalet.
Het is eigenlijk een raar woord: kant. Het verwijst naar de oorsprong ervan: de randen van hemden, zakdoekjes en dergelijke werden ermee versierd. In de vorm van punten: Spitzen, zo heet kant in het Duits. Of van tandjes: dentelle, in het Frans. Kant werd vooral gemaakt in stroken, die werden vastgenaaid aan het kledingstuk – en later ook weer losgetornd, want kostbare kant overleefde met gemak vele modes.
Het is lang geleden uitgevonden als een luxe-product bij uitstek: mooi, nutteloos en héél bewerkelijk. Maar minder spectaculair dan juwelen – je moest er oog voor hebben, en misschien is er juist daarom altijd iets chics aan kant blijven kleven. Er zijn families die ‘oude kanten’ koesteren, die dan soms in een trouw- of doopjurk worden verwerkt.
Uit zulke families waren de dames afkomstig die in 1925 in Amsterdam het Kantsalet oprichtten, een gezelschap om ‘de belangstelling voor kant wakker te roepen en te onderhouden’. (Salet is een oude term voor salon, een woord dat een beetje gedevalueerd was geraakt.) Ze gingen geen verzameling aanleggen, maar – heel verstandig – de kantcollectie van het nog jonge Rijksmuseum verrijken met schenkingen.
Vijfenzeventig jaar later voegde het Kantsalet zich schoorvoetend bij de Nederlandse Kostuumvereniging, als vierde ‘bloedgroep’ bij de liefhebbers van streekdracht, van mode en van historische kleding. En daarom viert de NKV nu een jubileumjaar, aan kant gewijd – we zullen er nog van horen.