De maan was niet blij, zij voelde zich eenzaam en miskend. De nachtwind had medelijden en ging blazen om het maantje op te vrolijken: hop, hop! Er zat een meisje in het gras: was het Femke? Haar bleekgoed verhief zich en begon te dansen op de muziek van de wind…
“Daar neigden de hemden potsierlijk,
En boden elkaar hun manchet.
Daar danste een pudiek chemisètje
Met ’n onderbroek een menuet.
Daar lonkte de slaapmuts van passie,
En maakte haar pluimpje zoo mooi.
En drukte aan het fladderend jabootje
Heel sentimenteelig de plooi.
De zakdoeken werden zoo dartel,
En waagden zich boven hun stand,
En reikten aan nuffige kraagjes
Hun opengewerkten rand.
De slobkous, verliefd van complexie,
Maakte aan een fichu’tje de cour,
En sloot het verrukt in z’n knoopen,
En zuchtte zoo innig: bonjour!
Daar walste een bretel met een vestje,
Een kindersok met een servet,
En ’t windje gaf lustig de maat aan,
En maakte geen eind aan de pret.
En warrelde vrolijk daartussen,
En joeg alles rond op de baan…
En suisde: ‘hop, hop… à vos dames…
Wij geven een bal aan de maan!’”
Wie heeft er niet wat opvrolijking nodig in deze tijd? Deze dans van de kleertjes is een droom van Woutertje Pieterse, opgeschreven door Multatuli (Ideën 2, Idee 519, 1872).