Ileen
Montijn

 

Knoopsgatkunde

27 mei 2024

Mattheus Verheyden, Portret van G.C. van Riebeeck (1755), detail. Rijksmuseum Amsterdam

Mattheus Verheyden, Portret van G.C. van Riebeeck (1755), detail. Rijksmuseum Amsterdam

De knoop en het knoopsgat verhouden zich tot elkaar zoals het blik en de blikopener. Je neemt aan dat ze tegelijk zijn uitgevonden – hoe zou het anders kunnen? Is het één niet ondenkbaar, onbruikbaar, zonder het ander? Maar dat is niet zo. Tussen het conservenblik en de blikopener zat ruim een halve eeuw, waarin men zich behielp met beitels en hamers – kijk maar op Wikipedia.
     De arme knoop daarentegen heeft heel wat langer, ja eeuwen moeten wachten op zijn knoopsgat. Knopen kunnen immers ook versiering zijn, of houtje-touwtje door een lus worden gehaald, en eeuwenlang bleef het daar ook bij. Maar in de Middeleeuwen, zo rond 1200, kwam er nauwsluitende kleding – er is veel voor te zeggen om hierin het begin van alle mode te zien – en toen werden knoopsgaten uitgevonden. Een jaartal is niet bekend, laat staan een uitvinder, maar gezegd wordt dat het in Duitsland was.
     Toen het er eenmaal was, dat bescheiden openingetje, werd het meteen een ijkpunt voor goed kleermakerswerk. Aanvankelijk was het een mannending. Mannenkleren werden door mannelijke kleermakers gemaakt; vrouwen – en hun naaisters – bleven hannesen met haakjes en rijgsluitingen, zoals bij korsetten, om kleren strak te krijgen.
     Achter het knoopsgat gaan werelden schuil, werelden van verschil, van traditie, van (het moet gezegd) snobisme. Er zijn gewone knoopsgaten en gepassepoileerde, handgemaakte en machinale, rechte en sleutelgatvormige – en dat zijn nog pas de elementairste verschillen. Toon mij uw knoopsgat en ik… enfin, werelden. Ik kom hier nog op terug.