Cleopatra kwam uit in 1963: ik was elf. Te jong voor die film, vonden mijn ouders, maar foto’s van de dramatisch opgemaakte Elizabeth Taylor zag je overal. Achteraf heb ik het idee dat dát het moment was dat oogmake-up doorbrak. Niet alleen mascara, maar ook eyeliner, en natuurlijk oogschaduw, heel veel oogschaduw.
Tot dan toe waren poeder en lippenstift de enige ‘toegestane’ vormen van make-up, een woord dat trouwens nog niet in zwang was. Als iemand mascara gebruikte – een donkerbruin blokje met een los borsteltje, waarmee je met wat water of spuug verf kon maken – hield zij dat geheim.
Nu gingen zelfs nette dames zich vertonen met oogschaduw, wat zeg ik, prinses Beatrix deed het. De kleur was steevast blauw, net als bij Cleopatra, wat nergens op sloeg en niet speciaal mooi was; het was meer een soort symbolisch gebaar, dat beduidde ‘ik ben modern’. (Modern zijn werd ook steeds meer comme il faut in die tijd.)