De hoed is in, de hoed is uit, de hoed is dwaas, figuratief of abstract, of chic – hoeden zijn het opvallendste onderdeel van de mode, én het variabelste, én het spraakmakendste, én het meest bespotte. Over de hoed is alles al gezegd, maar hij blijft boeien.
In de Volkskrant (21/10/24) staat een artikel over de Engelse hoedenmaker Stephen Jones (67), aan wiens werk zowaar een tentoonstelling is gewijd in het Parijse modemuseum Palais Galliéra: wow! ‘Jones maakte zijn eerste hoed van een cornflakesdoos en een oude blouse van zijn zus, met daarop een plastic bloem die zijn moeder gratis bij een tankstation had gekregen.’ Ja, zo hoort het. In 1937 ontwierp Elsa Schiaparelli haar beroemde hoed in de vorm van een hooggehakte schoen. En laatst citeerde Sylvia Witteman in haar column Louis Couperus, die in 1911 schreef over de excentrieke hoeden die hij zag op de boulevard in Nice. ‘Sommige hoeden der dames zijn als omgekeerde bloempotten en vischketels; andere zijn als een verwrongen vloermat, waarin een touffe rozen of een plumeau, of een Indianenhoofdtooi tot versiering gestoken zijn.’
Dat waren de hoogtijdagen van de dameshoed, zeker qua volume. De hoed van koningin Wilhelmina waarover ik laatst schreef (kijk hier), ook uit 1911, lijkt bij nader inzien best een beetje op een verwrongen vloermat met een Indianenhoofdtooi. Iets ouder is bijgaande foto, helaas vreselijk onscherp, waarop zij zich buigt over de wieg van haar dochter Juliana, met op haar hoofd iets wat nog het meeste lijkt op een hele kip. Daar kunnen Stephen Jones en Elsa Schiaparelli een puntje aan zuigen.