Als je de populaire literatuur van vóór 1960 mag geloven was een nieuwe hoed de droom van elke vrouw. Een nieuwe hoed, dat was: mode, ‘Parijs’, chic, status – ja zelfs geluk.
Natuurlijk was een nieuwe hoed duur. Alle kleren waren duur. Je kon ook je oude hoed een tweede leven geven door hem opnieuw te garneren: nieuwe bloemen of veren, linten of tule deden wonderen. Sommige vrouwen konden dat zelf, en die spaarden veel geld uit.
In oude kranten wemelt het van de kleine advertenties waarin hoedenmakers aanbieden oude hoeden, die meestal van vilt waren, te reinigen, te verven, maar vooral te ‘vervormen’ en te garneren of op te maken. Ik vond zelfs nog een advertentie uit 1956 waarin dat laatste wordt aangeboden.
Maar het verdrietigste dat ik tegenkwam was een berichtje in de rubriek ‘Regtszaken’ in de Leeuwarder Courant in de zomer van 1885.
‘Hendrikje J.H., vrouw van S.K., 22 jaren, arbeidster, die onder het opgeven van een valschen naam, bij mej. Van Erp te Dokkum, een hoed deftig liet opmaken (om een trouwhoed te hebben) is schuldig verklaard aan opligting en veroordeeld tot 45 dagen celstraf.’ Bijna zeven weken gevangenis voor een trouwhoed!
(Op de foto niet Hendrikje, maar een leeftijdgenote van haar uit het Geheim Register van Ontslagen Gevangenen (1882-1896) dat wordt bewaard in het Brabants Archief. Annabella Meddens schreef er een artikel over in Jaarboek Kostuum 2021, en ik schreef daar eerder over, kijk hier.)